Een beetje sneeuw

december 1, 2010

Een accordeonist en een violist speelden oordovend hard onderaan de roltrappen die mij Hoog Catharijne in tilden. Het was kwart over vier in de middag en het was net begonnen te sneeuwen.

In de Bruna kocht ik een Vrij Nederland waarop Geert Wilders prijkte. Zijn peroxide kapsel hevig in de war. Dat stond ook onder zijn hoofd: ‘In de war’, met als ondertitel: ‘Heibel in de PVV: goed nieuws of niet?’ Japanse Andrelon-verslaafden hebben zulke kapsels. Het stond ‘m goed.

Een omroepster riep om dat de intercity naar Amsterdam Centraal, Amsterdam Sloterdijk et cetera van 16.25 uur over ‘ongeveer tien minuten’ zou vertrekken. Volgens de moeder van mijn lief had een duur communicatiebureau bedacht dat het woord ‘vertraging’ te negatief klonk. Als je pech had vertrok je trein een uur lang over ‘ongeveer tien minuten’.

Dan maar de trein richting Schiphol. Om 17.02 uur stapte ik uit op Station Zuid om de metro naar Sloterdijk te pakken. Ik liep het juiste perron op en hoefde maar een halve minuut te wachten. Het begon harder te sneeuwen. Ik stapte in en las verder in een essay van Arnon Grunberg over de Duitse Thilo Sarrazin die enige maanden geleden voor de nodige ophef zorgde met een boek waarin hij stelt dat het Duitse volk zichzelf aan het afschaffen is. Hoogopgeleide Duitsers zouden zich minder voortplanten dan laagopgeleide Turken. Waren het geen Turken maar Oost-Europese Joden geweest, dan had Sarrazin het toegejuicht, want Oost-Europese Joden waren, volgens Sarrazin, slimmer dan Duitsers. Turken zouden dan weer dommer zijn. ‘Helaas’, merkt Grunberg fijntjes op, ‘die Oost-Europese Joden zijn vermoord door de generatie van Sarrazins ouders.’

Tijdens zijn tour door Duitsland merkte Grunberg niets van de ophef rond het boek. Volgens hem kwam dat doordat Duitsers niet over zaken praten die de ander als ongemakkelijk kan ervaren. Ongemak wordt te allen tijde vermeden.

‘De volgende halte is: Uilenstede’ hoorde ik de stem van de Metro ineens zeggen. Uilenstede. Ik zat in de verkeerde metro. Op dat soort momenten is er een vreemd soort hoop op het onmogelijke. Dat de trein naar Uilenstede wel degelijk op Sloterdijk aankomt. Maar ik wist dat er niks anders op zat dan uit de stappen en de tram terug te nemen.

Op Station Zuid was het spitsuur aangebroken. Het was wat harder gaan sneeuwen, de rails werd witter. Het duurde langer dan aangegeven voordat de volgende metro kwam. Geen goed teken. En inderdaad: de eerstvolgende metro zat bomvol. Ik ging in de rij staan, maar er moest al meteen worden gepropt. Ik kreeg visioenen van een metro die in een bocht van de rails viel. De metro vertrok zonder mij.

De volgende metro was wat minder vol. Ik stapte in en voelde wat tegen mijn been. Ik keek naar beneden en zag een bulldog. Zo’n klein tankje met een enorme underbite. Wie neemt z’n hond nu mee in zo’n volle tram? Ik keek naar z’n baasje. Het was een vrij normaal uitziende jongeman. Gemillimeterd haar. Hij mompelde iets tegen de hond. In het Engels. Ik keek weer naar de hond en zag toen tot mijn niet geringe verbijstering dat de jongeman op slippers liep. In blote voeten. Zijn tenen waren rood van de kou. Ik had hem graag iets gevraagd, maar ik wist niet wat. Er kwamen meer mensen binnen, de jongeman liep dieper de metro in met zijn hond. Ik las verder in Grunbergs essay. Hij schreef dat hij het als zijn taak zaak om Duitsers op hun gemak te stellen.

Bij de volgende halte werd het weer proppen. Een man die zich een weg naar buiten beukte vroeg zich schreeuwend af of al die mensen die naar binnen kwamen terwijl hij naar buiten moest dan geen fatsoen hadden geleerd. Men zag hier wel de humor van in.

Er stonden nu zoveel mensen in de metro dat je je niet meer hoefde vast te houden. Dat ging mij te ver. Wat nu als er blinde paniek uitbreekt? Bij de volgende halte stapte ik uit en liep naar de voorste wagon waar het een stuk rustiger was. Nog wel druk, maar niet als sardines in een blik. We reden verder.
‘Gaat u er zo uit?’, vroeg een oudere vrouw aan een jong meisje.
‘Nee’, zei het meisje, ‘maar ik stap wel opzij.’ Ze zei dat ze het fijn vond dat de vrouw tenminste van te voren aangaf dat ze eruit wilde. ‘Net was er een vrouw, die beukte me zo omver.’
‘Normaal zeg ik nooit iets’, zei de vrouw, ‘maar nu is het zo druk.’
‘Belachelijk druk’, zei een andere vrouw. Er ontstond een vrolijk gesprek tussen de diverse reizigers over de chaos die ontstaat als het een beetje sneeuwt. Dat het elk jaar hetzelfde is. Een man vertelde dat hij het GVB wel eens een mail had gestuurd over deze kwestie. Ze hadden hem terug gemaild dat ze te weinig materieel hadden om adequaat op dergelijke weersveranderingen in te spelen. Maar ze hadden nieuw materieel besteld. Dat zou in 2011 komen.
‘Nou, daar hebben we nu mooi niks aan’, zei iemand.
‘Maar het is wel gezellig’, zei ik. En dat werd beaamd. Ik kreeg zin in een kop warme chocolademelk. Bij station Lelylaan stapten de meeste mensen uit. En met de drukte verdween ook het gevoel van saamhorigheid. Arnon Grunberg schreef dat hij het Duitse volk van de ondergang zou redden door overal zijn zaad aan te bieden. Van Schleswig-Holstein tot Beieren, van Hessen tot Mecklenburg Vorpommern. Overal waar vruchtbare vrouwen zijn, zou hij aanbellen.
Dit stukkie verscheen ook op AT5.

Plaats een reactie