Zoals alleen de hele groten dat kunnen

mei 26, 2009

Tommy Wieringa leest een boek

Tommy Wieringa liep door het Westerpark, zijn kale hoofd glom in de zon, zijn ogen waren tot spleetjes geknepen. Overal om hem heen krioelden mensen, even nonchalant als uitzinnig van vreugde over het schitterende weer. Het deed Tommy Wieringa allemaal niks, het was alsof hij in een andere wereld stond, een wereld waar het zachtjes miezerde en mistig was. Zou hij, dacht ik, aan de kritiek denken die zijn nieuweling Caesarion van de recensenten kreeg?

Hij was een groot schrijver nu. En hij gedroeg zich ernaar. Praatte langzaam, bewoog zich als een panter, gedroeg zich als een sfinx. Hij was ongenaakbaar, boven alles en iedereen verheven. En toch werd Caesarion de grond in geboord. Tommy Wieringa keek langdurig naar een groen blikje Fernandez dat op de grond lag.

Naast het weergaloze Joe Speedboot heeft Tommy Wieringa o.a. de flaptekst geschreven van A.L. Snijders’ ‘Belangrijk is dat ik niet aan lezers denk’ (BIDINALD). In dat boekje staan 336 zogenaamde zkv’s gebundeld, zeer korte verhalen. “Na de haiku”, schrijft Tommy Wieringa, “is het zkv het kleinste betekenisdragende literaire genre.” En even later: “Met uiterste precisie schildert Snijders, de meester van het éénharig penseel, de wereld in kleine taferelen. Ze bestrijken de breedte van het leven, in het bijzonder dat van hemzelf, en dragen de kleur van zijn dag, mild-ironisch, peinzend, woedend soms, maar altijd erudiet en in een stijl die in de Nederlandse literatuur door vrijwel niemand wordt overtroffen.”

Ik kan dit woord voor woord beamen.

Nu geeft Snijders in zijn zkv’s heel soms een expliciet kijkje in zijn literatuuropvatting. Op 30 oktober 2001 schrijft hij: “Gevoelig schrijven is een grote pest, het is een vorm van hysterie.” En op 31 januari 2002 schrijft hij: “Persoonlijk ben ik geen voorstander van schoonheid in de kunst, en zeker niet in de literatuur – schoonheid keert zich naar verloop van tijd tegen de kunst. Dat geldt trouwens niet alleen voor schoonheid, elk sterk uitdrukkingsmiddel neemt ooit het heft over, kunst moet zich daarom fluisterend manifesteren, moet op een gluiperige manier in de rij gaan staan.”

Geen gevoel en geen schoonheid dus. Maar fluisteren. Het aardige was dat toen ik aan BIDINALD begon, ik net klaar was met Leven & Lot van Vasili Grossman. Een boek dat uitpuilt van de schoonheid en het gevoel. Zo lezen wij, ik noem maar een dramatische passage, het volgende als een van de hoofdpersonen, Ljoedmilla, het graf van haar zoon gaat opzoeken: “Ljoedmilla viel op haar knieën, voorzichtig om haar zoon niet te storen, en ze zette het bordje met zijn naam recht. Hij werd altijd boos als ze de kraag van zijn jasje rechttrok als ze hem naar school bracht. ‘Hier ben ik dan. Je dacht zeker dat mama niet meer zou komen.’ Ze praatte zachtjes, uit angst dat de mensen achter de omheining haar zouden horen. Er reden vrachtwagens voorbij over de grote weg. Donkere, granietgrijze jachtsneeuw stoof over het asfalt, wervelend, dwarrelend, kringelend als rook. Melkmeisjes met bussen en mensen met zakken klotsten langs op soldatenlaarzen, schoolkinderen renden voorbij in gewatteerde jassen en met warme soldatenmutsen op. Maar de dag vol bedrijvigheid leek een wazig visioen voor haar. Wat was het stil.”

Gevoelig en mooi, als u het mij vraagt. Het gevaar van de kitsch ligt op de loer, maar omdat Grossman een groot, ja heel groot schrijver is, blijft hij altijd aan de juiste kant van de grens. Zelfs als hij die grens overschrijdt. Daar is het dan ook een groot schrijver voor.

Wat er gebeurt als een minder groot schrijver de grens van de kitsch opzoekt, zie je, vind ik, in Het Verslag van Brodeck van Philippe Claudel. Daarin gebeurt precies waarvoor Snijders waarschuwt. In het begin denk je zeer veel van die melancholische, elegant formulerende Brodeck te zullen gaan houden. Een bescheiden, immer fluisterende vriend, die te veel heeft meegemaakt om naar te vragen. Hij moet het verslag schrijven over de moord van zijn dorpsgenoten op een vreemde figuur die de Anderer wordt genoemd. Het Verslag van Brodeck is een parabel op de Holocaust. De Anderer is een jood, hoewel hij nooit zo genoemd wordt. Brodeck heeft zelf een kamp overleefd door voor hond te spelen.

Allemaal heel mooi en gevoelig beschreven. Maar naarmate het verhaal vordert beginnen die schoonheid en dat gevoel zich tegen het verhaal te keren. Brodeck fluistert, zoals Snijders adviseert. Maar ook fluisteren is een uitdrukkingsmidddel. En uiteindelijk neemt dat gefluister het heft over. Het keert zich tegen het verhaal.

Als de verschrikkelijke ontknoping zich ontvouwt, heb je het helemaal gehad met die bedeesde, bedachtzame, fluisterende stem die het volgende schrijft: “De jonge vrouw brulde langdurig en stierf tegen de avond. Haar kind, het kleine, gerimpelde, bleke lichaam met het zorgelijke voorhoofd en de gezwollen oogleden, overleefde haar een paar uur. Voordat ze stierf maakte ze iedereen die ze in haar buurt vond uit voor dieven en moordenaars en ze bewerkte ze met haar vuisten. Ze waren zo zwak en mager dat ik toen ik aan de buurt was, het gevoel had dat ze me streelde. Ik deed of ik sliep.”

Daar mist een schrijver zijn doel. Niet omdat het slecht geschreven is, maar omdat je na 280 pagina’s doodmoe bent geworden van die Brodeck met z’n vergelijkingen waarin houtkrullen dwarrelen als ganzenveren en de nacht zijn mantel werpt over het dorp zoals een voerman zijn mantel over een smeulend vuurtje. Zo moe ben je dan inmiddels dat die hele moeder met dat kind je niks meer kunnen schelen. Tot je eigen schaamte, want meneer Claudel gooit wel alles in de strijd om ervoor te zorgen dat je met haar meevoelt. Pure chantage.

Dus.

Hoewel ik Caesarion niet heb gelezen en enkel af moet gaan op wat fragmenten en recensies, vermoed ik dat Tommy Wieringa op dezelfde manier de mist in is gegaan. In Joe Speedboot bleef Wieringa op sublieme wijze aan de juiste kant van de grens. Een groots avontuur zoals John Irving die pleegt te schrijven, zo’n avontuur waarin alles klopt en alles in alles samen grijpt. En alles in dienst staat van het verhaal. Met Caesaron probeerde hij er een schepje bovenop te doen. De gelijknamige hoofdpersoon van het boek is geïnspireerd op het leven van de zoon van Jef Koons en Cicciolina, een kunstenaar en zijn muze, een bekende pornoster. De grote thema’s worden brutaal en onbescheiden aan je voorgeschoteld. Eros en Thanatos, Oedipus, lust en moederliefde, porno, moderne kunst, nostalgie, weemoed, vernietiging, aftakeling, een symbolisch afbrokkelend eiland, alles wat hij in zich had gooide Wieringa in Caesarion. Maar hij heeft zijn hand overspeeld, denk ik. Te veel schoonheid, te veel gevoel. Ik las trouwens dat Wieringa een vaste plek in het Americain heeft. Een veeg teken. Nog even en hij laat zichzelf bellen zodat de obers ‘telefoon voor Tommy Wieringa’ kunnen roepen. Maar ik blijf in ‘m geloven.

Tommy Wieringa schopte tegen het blikje Fernandez aan. Zoete troep, dacht hij. En het plakt ook zo.

2 Reacties to “Zoals alleen de hele groten dat kunnen”

Geef een reactie op dxtr Reactie annuleren